Roepingszondag en 25e verjaardag van de zaligverklaring van Edith Stein

29 april 2012


ROEPINGENZONDAG,
TEVENS DE 25e VERJAARDAG VAN DE ZALIGVERKLARING VAN EDITH STEIN.
PREEK DOOR PASTOOR RAINER KANKE            Echt, 29-4-2012

Vandaag herdenken wij de 25e verjaardag van de Zaligverklaring van Edith Stein. Omdat er traditiegetrouw op deze zondag gebeden wordt voor roepingen tot het priesterschap, wil ik in een kleine bloemlezing enkele gedachten weergeven die Edith Stein over het priesterschap heeft opgeschreven. Haar gedachten zijn onderdeel van lezingen die ze in 1933 had willen houden, maar die ze na de machtovername van Hitler als Joodse geleerde niet meer mocht geven. Ze heeft ze toen omgewerkt tot een boek dat in de volledige uitgave van haar werken als deel 15 onder de titel “Was ist der Mensch?” is verschenen.

Hier een samenvatting. [vgl. blz. 138-141.148]

Edith Stein schrijft:

De ideeën van PRIESTERSCHAP, OFFER en KERK zijn zo nauw met elkaar verbonden, dat het één niet zonder de andere begrepen kan worden. Daarom moeten ze ook samen besproken worden.

Uitgangspunt van Edith’s beschouwing is het offer dat Christus eens en voor al op het altaar van het kruis
aan God de Vader heeft opgedragen om eeuwige verlossing te bewerkstelligen.

Bij het Laatste Avondmaal wordt dit bloedig offer reeds op een onbloedige manier tegenwoordig gesteld
wanneer Christus onder de gedaanten van brood en wijn zijn Lichaam en Bloed aan de Vader als offer opdraagt.

Onder de gedaanten van brood en wijn heeft Christus ze  onmiddellijk overgedragen aan de apostelen en hun opvolgers
die Hij toen tot priesters van het Nieuwe Verbond maakte.
Dat gebeurde met de woorden: “Doet dit tot mijn gedachtenis”(Lc.22,19), zoals de katholieke Kerk het altijd heeft gezien en geleerd.

Op deze manier kan de herinnering aan het kruisoffer voor altijd in stand worden gehouden en zijn heilzame kracht steeds weer worden toegepast.

Omdat in het goddelijk offer van de Mis dezelfde Christus aanwezig is en op onbloedige manier wordt geofferd,
die zich op het altaar van het kruis op bloedige wijze heeft gegeven [Hebr.9,28], is het misoffer een echt zoenoffer.

Nadat Edith de samenhang tussen kruisoffer en misoffer heeft uiteengezet en de onmisbare rol van het priesterschap in deze,
gaat ze in op de manier hoe aan het misoffer moet worden deelgenomen.
Zij onderscheidt erbij de persoonlijke houding van de gelovige en de hulp die de Kerk de gelovigen daarbij geeft.

Over de persoonlijke houding ten opzichte van het misoffer schrijft ze:

Wanneer wij met oprecht hart en zuiver geloof, met eerbiedige huiver, met berouw en boetvaardigheid voor God treden,
zullen wij door dit zoenoffer barmhartigheid en genade vinden en tijdige hulp [Hebr.9,28].

Over de hulp die de Kerk daarbij biedt, zegt ze:
Omdat het heilig offer zo’n centrale plaats heeft in het leven van de Kerk moet er ook waardig mee worden omgegaan.
Het heilige moet heilig worden beheerd.

Omdat het tot de natuur van de mens hoort, dat zij zich niet gemakkelijk zonder hulp van buiten
tot de beschouwing van de goddelijke dingen kan verheffen,
heeft de Kerk als een liefdevolle moeder verschillende rituelen ingevoerd: … kaarsen, wierook en vele andere dingen
volgens apostolische leer en overlevering.
Dit om enerzijds de verhevenheid  van zulk een offer te beklemtonen, en anderzijds de harten van de gelovigen tot de overweging
van de hoogste dingen te verheffen die in dit offer verborgen zijn.

Edith besluit haar overweging met de woorden:

De centrale positie van het offer in het leven van de Kerk
maakt het mogelijk de Kerk als een Offergemeenschap te zien.
Hiermee wordt weliswaar niet de enig mogelijke definitie gegeven.
Wel is het zo dat van hieruit alles begrijpelijk wordt
wat tot het idee van de Kerk hoort.          

Bidden wij vandaag op roepingenzondag  dat er altijd voldoende priesters zullen zijn om het heilig misoffer op te dragen.
In elke H.Mis roepen zij u immers plechtig op:

Bidt, broeders en zusters, dat mijn en uw offer aanvaard kan worden  door God, de almachtige Vader.    

Bidden wij dat ook uw kleinkinderen en achterkleinkinderen nog kunnen instemmen met de woorden:
Moge de Heer het offer uit uw handen aannemen, tot lof en eer
van zijn Naam, tot welzijn van ons en van heel zijn heilige Kerk.


Zoeken